- finden
- findenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 de weg vinden 〈ook figuurlijk〉 ⇒ geraken♦voorbeelden:1 nach Hause finden • de weg naar huis vindenzur Musik finden • door de muziek aangetrokken wordenII 〈overgankelijk werkwoord〉1 vinden ⇒ (aan)treffen2 vinden ⇒ van oordeel zijn3 (onder)vinden♦voorbeelden:1 Mittel und Wege finden • raad wetenihre Blicke finden sich • hun blikken ontmoeten elkaarjemanden krank finden • iemand ziek aantreffen2 ich finde, er sieht blass aus • ik vind dat hij er bleek uitzietnichts dabei finden, dass … • er niets op tegen hebben dat …3 seinen Abschluss finden • afgesloten wordenetwas findet Beachtung, Berücksichtigung • op iets wordt geletin bestimmte Kreise Eingang finden • tot bepaalde kringen toegang krijgenGefallen an etwas, jemandem finden • behagen in iets, iemand scheppenden Mut zu etwas finden • de moed voor iets kunnen opbrengenIII sich finden 〈wederkerend werkwoord〉1 te vinden zijn ⇒ voorkomen2 teruggevonden worden3 〈formeel〉zich schikken ⇒ berusten4 〈formeel〉zich beheersen♦voorbeelden:1 das, es wird sich (alles) finden • (a) dat zal allemaal wel blijken; (b) alles komt wel in ordees fand sich keiner, der … • er was niemand te vinden die …2 der Ring hat sich gefunden • de ring is terecht3 sich in sein Schicksal finden • zich in zijn lot schikken
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.